1 Toen zijn broers konden vertrekken, riep Jozef zijn huismeester bij zich en zei: ‘Vul hun zakken met zoveel graan als ze kunnen dragen. Bovenop het graan moet je het geld leggen dat ze hebben betaald.
2 In de zak van de jongste moet je bovendien mijn eigen zilveren drinkbeker leggen.’ De huismeester deed wat hem was gezegd.
3 De broers gingen bij het aanbreken van de dag op weg met hun zwaarbeladen ezels.
4 Toen ze net buiten de stad waren, riep Jozef zijn huismeester en zei: ‘Ga hen achterna en houd hen aan.