10 ‘Dat lijkt me redelijk,’ zei de man, ‘maar alleen de dief zal slaaf worden, de anderen gaan vrijuit.’
11 Ze haalden de zakken van hun ezels en maakten die open.
12 De huismeester begon bij de oudste om de zakken te doorzoeken. Ten slotte werd de beker in Benjamins zak gevonden.
13 De broers scheurden in wanhoop hun kleren, laadden de zakken weer op hun ezels en gingen terug naar de stad.
14 Jozef was nog thuis toen Juda en zijn broers bij het paleis kwamen. Zij vielen voor hem op de grond.
15 ‘Wat dacht u eigenlijk?’ vroeg Jozef. ‘Begrijpt u niet dat een man als ik kan zien wat voor anderen verborgen is?’
16 Juda antwoordde: ‘Wat kunnen wij zeggen, meneer? Hoe kunnen wij onze onschuld bewijzen? God straft ons voor onze zonden. Wij zijn teruggekomen om uw slaven te worden, wij en hij, in wiens zak de beker is gevonden.’