4 Wij zijn gekomen om ons hier in Egypte te vestigen, want in Kanaän is geen voedsel voor onze kudden. De hongersnood is daar erg zwaar. Wij willen u graag toestemming vragen om ons in het land Gosen te mogen vestigen.’
5 De farao zei tegen Jozef: ‘Kies maar een plaats waar ze zich kunnen vestigen.
6 Geef hun het beste land van Egypte. Het land Gosen lijkt mij wel geschikt. En als er geschikte mensen bij zijn, mag u die wel als opzichters over mijn schaapskudden aanstellen.’
7 Toen bracht Jozef zijn vader Jakob bij de farao. En Jakob zegende de farao.
8 ‘Hoe oud bent u?’ vroeg de farao.
9 Jakob antwoordde: ‘Ik heb honderddertig lange, harde jaren geleefd en ben nog lang niet zo oud als sommigen van mijn voorouders zijn geworden.’
10 Voor hij vertrok, zegende Jakob de farao nog een keer.