15 Maar nu hun vader dood was, werden de broers bang.
16 ‘Nu zal Jozef ons alles betaald zetten wat wij hem hebben aangedaan,’ meenden zij. Daarom stuurden zij hem de boodschap: ‘Voor hij stierf, zei vader ons
17 dat wij jou dit verzoek moesten overbrengen: “Vergeef je broers wat zij je hebben aangedaan. Wil hun als dienaren van de God van je vader vergeven”.’ Toen Jozef dit hoorde, kromp hij ineen en huilde.
18 Zijn broers kwamen naar hem toe, vielen voor hem neer en zeiden: ‘Wij zijn je slaven.’
19 Maar Jozef gaf als antwoord: ‘Jullie hoeven toch niet bang voor mij te zijn. Ben ik soms God dat ik jullie kan veroordelen en bestraffen?
20 Ik geloof dat God jullie slechte bedoelingen heeft om gebogen tot iets goeds, want Hij heeft mij deze hoge positie gegeven, zodat ik de levens van vele mensen kon redden.
21 Nee, wees maar niet bang. Ik zal voor jullie en jullie gezinnen zorgen.’ Zo stelde hij zijn broers gerust en gaf hun weer moed.