6 De farao stemde toe. ‘Ga uw vader maar begraven zoals u hebt beloofd,’ zei hij.
7-8 Zo vertrok Jozef en met hem een groot aantal Egyptische hoogwaardigheidsbekleders en de hele familie. Alleen de kleine kinderen en de schapen en runderen bleven in het land Gosen achter.
9 Het was een grote groep rijtuigen en ruiters die Jozef begeleidde.
10 Toen de stoet bij Goren-Haätad (Dorsvloer van Doornen) aan de overzijde van de Jordaan aankwam, hielden ze daar een indrukwekkende rouwplechtigheid. Zeven dagen lang rouwden allen om Jozefs vader.
11 De plaatselijke bewoners, de Kanaänieten, gaven die plaats zelfs een andere naam. Voortaan heette hij Abel-Misraïm (Egyptische rouwplechtigheid), want zij zeiden: ‘Dit is een plaats van zware rouw voor de Egyptenaren.’
12-13 Zo voerden Israëls zonen zijn laatste wil uit en brachten zijn lichaam terug naar Kanaän. Zij begroeven hem in de grot van Machpela, vlakbij Mamre.
14 Daarna ging Jozef terug naar Egypte met zijn broers en allen die hem hadden begeleid naar de begrafenis.