10 Bij de tabernakel in Silo liet de Here Jozua toen door loting elk van de stammen het hun toekomende deel toewijzen.
11 Het gebied dat aan de gezinnen van de stam Benjamin werd toegewezen, lag tussen de gebieden van de stammen van Juda en Jozef.
12 De noordgrens begon bij de Jordaan, liep in noordelijke richting naar Jericho en boog daarna in westelijke richting door het gebergte en de woestijn van Bet-Aven.
13 Vandaar liep de grens in zuidelijke richting naar Luz (ook wel Betel genoemd) en ging door naar Atroth-Addar in het bergland ten zuiden van Laag-Bet-Horon.
14 Daar liep hij weer verder naar het zuiden, passeerde de berg bij Bet-Horon en eindigde bij het dorp Kirjat-Baäl (of Kirjat-Jearim), een van de steden van de stam van Juda. Dit was de westgrens.
15 De zuidgrens liep van de rand van Kirjat-Baäl, over de berg Efron naar de bron van Mé-Neftoah.
16 Vandaar verder naar de voet van de berg bij het dal Ben-Hinnom, ten noorden van de Refaïetenvallei. Vanaf dat punt liep hij door het dal Hinnom, zuidelijk langs de stad Jeruzalem waar de Jebusieten woonden en vervolgens naar de bron bij Rogel.