3 De koning stuurde de mannen naar het huis van Rachab met de eis hen uit te leveren. ‘Het zijn spionnen,’ legden zij uit. ‘Zij zijn er door hun leiders op uitgestuurd om te ontdekken hoe zij ons het beste kunnen aanvallen.’
4 Zij had de mannen echter verborgen en zei tegen de aanvoerder van de groep: ‘Die mannen zijn hier inderdaad geweest, maar ik wist niet waar ze vandaan kwamen.
5 Toen het donker werd, vlak voordat de stadspoorten werden gesloten, hebben zij de stad verlaten en ik weet niet waar ze naartoe gingen. Als u zich haast, kunt u hen waarschijnlijk nog wel inhalen!’
6 In werkelijkheid had zij de mannen naar het dak gebracht en verborgen onder vlasstengels die daar lagen te drogen.
7 De mannen gingen de vermeende vluchtelingen achterna tot aan de Jordaan. De stadspoorten gingen achter hen dicht.
8 Rachab ging intussen naar het dak om te praten met de mannen, voordat zij gingen slapen.
9 Zij zei: ‘Ik weet heel goed dat uw God mijn land aan u gaat geven. Wij leven in grote angst voor u. Alle inwoners van dit land zijn verlamd door angst en radeloos.