32 De stam van Naftali gaf de vrijstad Kedes in Galilea, Hammoth-Dor en Kartan.
33 Zo werden er dertien steden met de bijbehorende grond toegewezen aan de Gersonieten.
34-35 De overblijvende Levieten—de Merarieten—kregen van de stam van Zebulon de volgende vier steden met weidegrond: Jokneam, Karta, Dimna en Nahalal.
36-37 De stam van Ruben gaf hun Beser, Jahza, Kedemoth en Mefaäth, ook elk met weidegrond.
38-39 Van de stam van Gad kregen zij de volgende vier steden met de omliggende weidegrond: de vrijstad Ramot in Gilead, Machanaïm, Chesbon en Jazer.
40 Zo kregen de Merarieten in totaal twaalf steden in bezit.
41-42 Het totaal aantal steden dat aan de Levieten werd gegeven, bedroeg achtenveertig.