1 Nadat de Here Israël vele jaren vrede had gegeven en Jozua erg oud was geworden,
2 riep deze de leiders van Israël—de oudsten, rechters en legeraanvoerders—bij zich en zei tegen hen: ‘Ik ben nu een oude man,
3 u hebt gezien wat de Here, uw God, voor u heeft gedaan. Hij heeft voor u tegen uw vijanden gestreden en u hun land gegeven.
4-5 Ik heb het nog onveroverde land net zo onder u verdeeld als het land dat wij wel in bezit hebben genomen. Het hele land tussen de Jordaan en de Middellandse Zee zal van u worden, want de Here, uw God, zal alle inwoners eruit verdrijven, zodat u er in hun plaats kunt wonen. Dat heeft Hij u beloofd.
6 Wees moedig en zorg ervoor dat u alle geboden die in de wetten van Mozes staan, gehoorzaamt, blijf op het rechte pad.
7 Vermeng u niet met de heidenen die nog in het land wonen, noem zelfs de namen van hun goden niet. En wacht u er helemaal voor bij hen te zweren of hen te vereren.