5 en zei: ‘Ga naar het midden van de Jordaan waar de ark van de Here is. Ieder van u moet daar een steen op zijn schouder nemen en op de oever brengen, twaalf stenen in totaal, één voor elk van de twaalf stammen.
6 Wij zullen die gebruiken om een gedenkteken op te richten. En als onze kinderen later vragen: “Waarvoor dient dat gedenkteken?”
7 kunt u hun vertellen: “Dat is om ons eraan te herinneren dat de Jordaan ophield met stromen toen de ark van het verbond de rivier overstak!” Het gedenkteken zal een voortdurende herinnering zijn aan dit verbazingwekkende wonder.’
8 De mannen deden wat Jozua hun had opgedragen. Zij haalden twaalf stenen uit het midden van de Jordaan, voor elke stam één, zoals de Here Jozua had bevolen. Zij brachten de stenen naar de plaats waar het kamp voor die nacht was opgeslagen en maakten er een gedenkteken van.
9 Jozua bouwde nóg een gedenkteken van twaalf stenen midden in de rivier, op de plaats waar de priesters stonden. En dat staat er vandaag nog.
10 De priesters die de ark droegen, bleven in het midden van de Jordaan staan tot al deze aanwijzingen die de Here aan Jozua had gegeven, waren uitgevoerd. Ondertussen waren de andere Israëlieten snel door de rivierbedding getrokken.
11 Toen iedereen de overkant had bereikt, keken de mensen toe hoe de priesters de ark van de Here de oever opdroegen.