20 en die van Gad, onder leiding van Eljasaf, de zoon van Deüel.
21 Achter deze twee stammen liepen de Kehatieten, die de voorwerpen uit het Heilige droegen. Wanneer zij op de nieuwe kampplaats aankwamen, hadden de anderen de tabernakel al opgezet.
22 Achter deze Levieten kwamen de stam van Efraïm, onder leiding van Elisama, de zoon van Ammihud,
23 de stam van Manasse, onder leiding van Gamliël, de zoon van Pedasur,
24 en die van Benjamin, onder leiding van Abidan, de zoon van Gidoni.
25 De achterhoede van de stoet bestond uit de stam van Dan, onder leiding van Achiëzer, de zoon van Ammisaddai,
26 de stam van Aser, onder leiding van Pagiël, de zoon van Ochran,