1-3 Toen zei de Here tegen Mozes en Aäron: ‘Tel alle mannen van dertig tot vijftig jaar uit het geslacht van Kehat, uit de stam van Levi, die dienst kunnen doen in de tabernakel.
4 Dit zijn hun heilige taken:
5 wanneer het kamp wordt opgebroken, moeten Aäron en zijn zonen de tabernakel binnengaan, het gordijn voor het Heilige der Heiligen naar beneden halen en de ark ermee bedekken.
6 Daarna zullen zij het gordijn met dassenvellen afdekken en daar overheen een hemelsblauw kleed leggen. Dan zullen de draagstokken van de ark door de ringen worden gestoken.
7 Vervolgens moeten zij een hemelsblauw kleed leggen over de tafel waarop de toonbroden liggen en daarop de schotels, schalen, kommen, kannen en toonbroden neerleggen.
8 Daar overheen zullen zij een scharlaken kleed leggen en dat nog eens bedekken met dassenvellen. Daarna zullen zij de draagstokken in de ringen aan de tafel schuiven.
9 Dan moeten zij de kandelaar, de lampen, de snuiters, de bakjes en het reservoir met olijfolie bedekken met een hemelsblauw kleed.
10 Al deze voorwerpen zullen dan worden afgedekt met dassenvellen en deze bundel zal op een draagbaar worden gezet.
11 Daarna moeten zij het gouden altaar eerst met een hemelsblauw kleed en daarna met dassen vellen afdekken en de draagstokken door de ringen steken.
12 Alle overgebleven voorwerpen in de tabernakel moeten in een hemelsblauw kleed worden gewikkeld, afgedekt met dassenvellen en op de draagbaar worden gezet.
13 De as moet van het altaar worden verwijderd, waarna het altaar zal worden afgedekt met een roodpurperen kleed.
14 Alle toebehoren van het altaar moeten op dat kleed worden gelegd—de vuurpannen, de vorken, de scheppen en de schalen—en daar overheen zal een afdekking van dassenvellen komen te liggen. Ten slotte moeten dan de draagstokken worden aangebracht.
15 Wanneer Aäron en zijn zonen het heilige en het toebehoren hebben ingepakt, moeten de familieleden van Kehat alle voorwerpen oppakken en vervoeren naar de volgende kampplaats. Zij mogen de heilige voorwerpen echter niet aanraken, anders zullen zij sterven. Dit zijn de heilige taken die aan de zonen van Kehat worden opgedragen bij het vervoer van de tabernakel.
16 Eleazar, de zoon van Aäron, zal de verantwoordelijkheid dragen voor de lampolie, het geurige reukwerk, het dagelijkse spijsoffer en de zalfolie, in feite is hij verantwoordelijk voor de hele tabernakel en alles wat daarbij hoort.’
17-19 Toen zei de Here tegen Mozes en Aäron: ‘Laten de Levieten uit de stam van Kehat zichzelf niet vernietigen! Om te voorkomen dat zij sterven wanneer zij de allerheiligste voorwerpen vervoeren, moeten Aäron en zijn zonen met hen mee naar binnen gaan en aanwijzen wat ieder moet dragen.
20 Zij mogen echter niet zomaar naar binnen gaan, anders zouden zij de heilige voorwerpen kunnen zien en moeten sterven.’
21-23 En de Here zei tegen Mozes: ‘Tel alle mannen van dertig tot vijftig jaar uit het geslacht van Gerson die geschikt zijn voor het heilige werk in de tabernakel.
24 Dit zijn hun taken:
25 zij moeten de gordijnen van de tabernakel, de tabernakel zelf met zijn dekkleden, de dakbedekking van dassenvellen en het gordijn voor de ingang van de tabernakel dragen.
26 Verder moeten zij ook de gordijnen dragen die rond de voorhof hangen, het gordijn voor de ingang van de voorhof dat het altaar en de tabernakel omringt, het altaar, de scheerlijnen en al het toebehoren. Zij zijn volledig verantwoordelijk voor het vervoer van deze voorwerpen.
27 Aäron en ieder van zijn zonen mogen de Levieten uit het geslacht van Gerson opdrachten geven en aanwijzen wat zij moeten dragen,
28 maar de Gersonieten zijn direct verantwoording schuldig aan Aärons zoon Itamar.
29-30 Tel nu alle mannen van dertig tot vijftig jaar uit het geslacht van Merari die geschikt zijn voor de dienst in de tabernakel.
31 Wanneer de tabernakel wordt verplaatst, dragen zij de panelen, de balken en de pilaren met hun voetstukken van de tabernakel,
32 de pilaren van de voorhof met hun voetstukken, de grondpennen en de scheerlijnen en alles wat nodig is voor hun gebruik en onderhoud. Verdeel de taken per man, zodat ieder weet wat hij dragen moet.
33 De Levieten uit het geslacht van Merari zijn ook directe verantwoording schuldig aan Aärons zoon Itamar.’
34-35 Zo hielden Mozes, Aäron en de andere leiders een telling onder de mannen van dertig tot vijftig jaar uit het geslacht van Kehat
36 en kwamen op een totaal van 2750 mannen die geschikt waren voor de dienst in de tabernakel.
37 Dit werd gedaan volgens de opdrachten die de Here Mozes had gegeven.
38-41 Eenzelfde telling leverde voor het geslacht van Gerson een totaal van 2630 mannen op.
42-45 Na telling van de mannen uit het geslacht van Merari kwam men daar op het totaal van 3200 mannen.
46-48 Zodoende kwamen Mozes, Aäron en de andere leiders op een totaal van 8580 Levieten van dertig tot vijftig jaar, die geschikt waren voor de dienst in de tabernakel en voor het vervoer van de tabernakel en het toebehoren.
49 In overeenstemming met de opdracht van de Here aan Mozes, droeg men ieder van deze getelden zijn taak op, zodat ieder naar vermogen een deel van alles kon dragen.