31 Toen opende de Here Bileams ogen en hij zag de Engel van de Here met het getrokken zwaard op de weg staan. Toen boog Bileam het hoofd en liet zich op de grond vallen.
32 ‘Waarom hebt u uw ezelin driemaal geslagen?’ vroeg de Engel van de Here hem. ‘Ik ben gekomen om u tegen te houden, want u bevindt zich op een weg die Ik u niet heb gewezen.
33 Driemaal zag de ezelin Mij staan en ontliep zij Mij. Als zij dat niet had gedaan, was u nu dood en zou Ik haar hebben laten leven.’
34 Toen bekende Bileam: ‘Ik heb gezondigd. Ik was mij er niet van bewust dat U op de weg stond. Ik zal naar huis teruggaan als U dat wilt.’
35 Maar de Engel van de Here zei: ‘Ga met die mannen mee, maar zeg alleen dat wat Ik u opdraag te zeggen.’ Zo reisde Bileam met de mannen verder.
36 Toen koning Balak hoorde dat Bileam in aantocht was, verliet hij de hoofdstad en ging hem tegemoet tot de rivier de Arnon, de grens van zijn land.
37 ‘Waarom hebt u zo lang gewacht met hier te komen?’ vroeg hij Bileam. ‘Geloofde u niet dat ik u zou belonen?’