10 En als hij ook geen broer heeft, dan zal zijn bezit naar zijn ooms gaan.
11 Maar als hij geen ooms heeft, dan zal zijn naaste bloedverwant van hem erven.’
12 Op een dag zei de Here tegen Mozes: ‘Beklim de berg Abarim en kijk over de rivier naar het land dat Ik het volk Israël heb gegeven.
13 Nadat u het land hebt gezien, zult u net als uw broer Aäron sterven,
14 want u hebt mijn bevelen in de wind geslagen in de woestijn Sin. Toen de Israëlieten opstandig waren, hebt u Mij in hun ogen niet geheiligd door het water te bevelen uit de rots te komen.’ Hiermee doelde Hij op de gebeurtenissen bij Meriba in Kades, in de woestijn Sin.
15 Toen zei Mozes tegen de Here:
16 ‘Here, U bent de God die aan al wat leeft de levensadem schenkt, stelt U alstublieft een nieuwe leider aan over het volk.