4 Want in zware druk en beklemdheid des harten heb ik onder vele tranen u geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij de liefde zoudt kennen, die ik in overvloedige mate voor u koester.
5 Doch indien iemand droefheid veroorzaakt heeft, dan heeft hij niet mij bedroefd, maar enigermate – om mij niet te sterk uit te drukken – u allen.
6 Voor zo iemand is het reeds genoeg, dat het merendeel (van u) hem berispt heeft,
7 zodat gij nu integendeel hem vergiffenis moet schenken en hem vertroosten, opdat hij niet door overmatige droefenis overstelpt worde.
8 Daarom spoor ik u aan te besluiten hem liefde te betonen,
9 want ook dit was het doel van mijn schrijven, dat ik zou weten, of ik op u rekenen kon, dat gij in alles gehoorzaam waart.
10 Wie gij nu iets vergeeft, die vergeef ik het ook; want heb ik iets vergeven, gesteld dat ik iets vergeven heb, dan was het om uwentwil voor het aangezicht van Christus, opdat de satan op ons geen voordeel mocht behalen.