2 Petrus 1 NBG51

Schrijver – Lezers – Groet

1 Simeon Petrus, een dienstknecht en apostel van Jezus Christus, aan hen, die een even kostbaar geloof als wij hebben verkregen door de gerechtigheid van onze God en Heiland, Jezus Christus:

2 genade en vrede worde u vermenigvuldigd door de kennis van God en van Jezus, onze Here.

Voorrecht en taak der gelovigen

3 Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht;

4 door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst.

5 Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis,

6 door de kennis de zelfbeheersing, door de zelfbeheersing de volharding, door de volharding de godsvrucht,

7 door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde (jegens allen).

8 Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus.

9 Want bij wie zij niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten.

10 Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen.

11 Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus.

De zekerheid van het geloof

12 Daarom zal het steeds mijn voornemen zijn u hieraan te herinneren, hoewel gij het weet en in de waarheid, die bij u is, versterkt zijt.

13 Ik acht het mijn plicht, zolang ik in deze tent ben, u door herinnering wakker te houden,

14 want ik weet, dat het afleggen van mijn tent spoedig komt, zoals ook onze Here Jezus Christus mij heeft doen weten.

15 Maar ik zal mij beijveren, dat gij ook na mijn heengaan telkens weer aan deze dingen kunt denken.

16 Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit.

17 Want Hij heeft van God, de Vader, eer en heerlijkheid ontvangen, toen zulk een stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot Hem kwam: Deze is mijn Zoon, mijn geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.

18 En deze stem hebben ook wij uit de hemel horen komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren.

19 En wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster, en gij doet wèl, er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten.

20 Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat;

21 want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken.

hoofdstukken

1 2 3