11 Maar het is onze begeerte, dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen tot de verwezenlijking der hoop tot het einde toe,
12 opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld de beloften beërven.
13 Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf,
14 zeggende: Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen.
15 En zó, door geduld te oefenen, heeft deze het beloofde verkregen.
16 Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak.
17 Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden,