6 En Salomo offerde daar voor het aangezicht des Heren op het koperen altaar, dat bij de tent der samenkomst behoorde; hij offerde daarop duizend brandoffers.
7 In die nacht verscheen God aan Salomo en zeide tot hem: Vraag; wat zal Ik u geven?
8 Toen zeide Salomo tot God: Gij hebt aan mijn vader David grote goedertierenheid bewezen en mij in zijn plaats koning gemaakt.
9 Here God, laat nu uw woord tot mijn vader David bewaarheid worden, want Gij hebt mij koning gemaakt over een volk, talrijk als het stof der aarde.
10 Geef mij thans wijsheid en kennis, dat ik voor dit volk kan uitgaan en ingaan, want wie zal dit grote volk van U kunnen richten?
11 Toen zeide God tot Salomo: Omdat dit in uw hart geweest is en gij geen rijkdom, schatten of eer gevraagd hebt, noch het leven van uw haters, en zelfs geen lang leven, maar wijsheid en kennis voor u gevraagd hebt, om mijn volk, waarover Ik u koning gemaakt heb, te richten,
12 zo zij de wijsheid en de kennis u gegeven; bovendien zal Ik u rijkdom, schatten en eer geven, zoals de koningen vóór u niet gehad hebben en na u niet zullen hebben.