8 Maar hij verwierp de raad die de ouden hem gegeven hadden, en raadpleegde de jonge mannen die met hem opgegroeid waren en in zijn dienst stonden; hij zeide tot hen:
9 Wat raadt gij, dat wij zullen antwoorden aan dit volk dat tot mij gesproken heeft: maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft lichter?
10 De jonge mannen die met hem opgegroeid waren, zeiden tot hem: Dit moet gij zeggen tot het volk dat tot u gesproken heeft: uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar geef gij ons verlichting, – dit moet gij tot hen zeggen: mijn pink is dikker dan mijns vaders lendenen.
11 Welnu, mijn vader heeft u een zwaar juk opgelegd, maar ik zal uw juk nog verzwaren; mijn vader heeft u met zwepen getuchtigd, maar ik zal u tuchtigen met gesels.
12 Op de derde dag kwam Jerobeam met het gehele volk tot Rechabeam, zoals de koning gesproken had: Komt overmorgen bij mij terug.
13 Toen gaf de koning hun een hard antwoord; want koning Rechabeam verwierp de raad der ouden
14 en sprak tot hen naar de raad der jonge mannen: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal het nog verzwaren; mijn vader heeft u met zwepen getuchtigd, maar ik zal u tuchtigen met gesels.