13 Jerobeam nu had een omtrekkende beweging laten maken, waardoor een hinderlaag achter hen kwam, zodat (het leger) vóór de Judeeërs was en de hinderlaag achter hen.
14 Toen keerden zich de Judeeërs om; en zie, zij hadden de strijd van voren en van achteren, maar zij riepen tot de Here, de priesters bliezen op de trompetten
15 en de mannen van Juda hieven de strijdkreet aan. Toen de mannen van Juda de strijdkreet aanhieven, deed God Jerobeam en geheel Israël tegen Abia en Juda de nederlaag lijden.
16 De Israëlieten vluchtten voor Juda, en God gaf hen in hun macht.
17 Abia en zijn volk richtten onder hen een grote slachting aan en er sneuvelden van Israël vijfhonderdduizend krijgers.
18 Aldus werden de Israëlieten te dien tijde vernederd; de Judeeërs hadden de overhand, omdat zij steunden op de Here, de God hunner vaderen.
19 Abia achtervolgde Jerobeam en nam sommige steden van hem in: Betel met zijn onderhorige plaatsen, Jesana met zijn onderhorige plaatsen, en Efron met zijn onderhorige plaatsen.