1 Abia ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in de stad Davids. Zijn zoon Asa werd koning in zijn plaats; in diens dagen had het land tien jaren rust.
2 Asa deed wat goed en recht was in de ogen van de Here, zijn God.
3 Hij verwijderde de uitheemse altaren en de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen, hieuw de gewijde palen om
4 en beval de Judeeërs, de Here, de God hunner vaderen, te zoeken en de wet en het gebod te volbrengen.
5 Hij verwijderde uit al de steden van Juda de offerhoogten en de wierookaltaren. Onder hem had het koninkrijk rust.
6 Ook bouwde hij vestingsteden in Juda, want het land had rust en er was geen oorlog tegen hem in die jaren, daar de Here hem vrede gegeven had.