2 Asa deed wat goed en recht was in de ogen van de Here, zijn God.
3 Hij verwijderde de uitheemse altaren en de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen, hieuw de gewijde palen om
4 en beval de Judeeërs, de Here, de God hunner vaderen, te zoeken en de wet en het gebod te volbrengen.
5 Hij verwijderde uit al de steden van Juda de offerhoogten en de wierookaltaren. Onder hem had het koninkrijk rust.
6 Ook bouwde hij vestingsteden in Juda, want het land had rust en er was geen oorlog tegen hem in die jaren, daar de Here hem vrede gegeven had.
7 Hij zeide tot Juda: Laten wij deze steden versterken en ze omringen met muren, voorzien van torens, deuren en grendels; nog is het land van ons, want wij hebben de Here, onze God, gezocht, wij hebben Hem gezocht en Hij heeft ons aan alle kanten vrede gegeven. En zij bouwden voorspoedig.
8 Asa nu had een leger van driehonderdduizend man uit Juda, die schild en speer droegen, en van tweehonderdentachtigduizend man uit Benjamin, die een klein schild droegen en de boog spanden. Deze allen waren dappere helden.