8 Zodra Asa deze woorden hoorde, de profetie die Azarja, de zoon van Oded, gesproken had, greep hij moed, en hij deed de gruwelen weg uit het gehele land Juda en Benjamin, en uit de steden die hij op het gebergte van Efraïm ingenomen had. Ook vernieuwde hij het altaar van de Here, dat vóór de voorhal des Heren stond.
9 Hij riep geheel Juda en Benjamin bijeen met degenen die bij hen verblijf hielden uit Efraïm, Manasse en Simeon – want velen uit Israël gingen tot hem over, toen zij zagen, dat de Here, zijn God, met hem was –,
10 en zij kwamen bijeen te Jeruzalem in de derde maand van het vijftiende jaar der regering van Asa
11 en offerden aan de Here op die dag van de buit die zij meegebracht hadden, zevenhonderd runderen en zevenduizend stuks kleinvee.
12 Zij gingen een verbond aan, dat zij de Here, de God hunner vaderen, zouden zoeken met hun gehele hart en met hun gehele ziel;
13 en ieder die de Here, de God van Israël, niet zou zoeken, moest ter dood gebracht worden, zowel klein als groot, zowel man als vrouw.
14 Zij zwoeren de Here met luider stem en onder gejuich, en onder het geschal van trompetten en horens.