1 In het zesendertigste jaar der regering van Asa trok Basa, de koning van Israël, op tegen Juda en versterkte Rama, om alle verkeer van en naar Asa, de koning van Juda, te verhinderen.
2 Toen haalde Asa zilver en goud uit de schatkamers van het huis des Heren en van het huis des konings en hij zond het tot Benhadad, de koning van Aram, die te Damascus woonde, met deze boodschap:
3 Er bestaat een verbond tussen mij en u, tussen mijn vader en uw vader. Hierbij zend ik u zilver en goud. Welnu, verbreek uw verbond met Basa, de koning van Israël, opdat hij van mij wegtrekt.
4 Toen luisterde Benhadad naar koning Asa, en zond zijn legeraanvoerders naar de steden van Israël; zij overweldigden Ijjon, Dan, Abel-Maïm en al de voorraadsteden van Naftali.