5 De Here gaf hem de koninklijke macht vast in handen, geheel Juda bracht Josafat geschenken, zodat hij rijkdom en eer in overvloed had.
6 Met een moedig hart bewandelde hij de wegen des Heren, en bovendien verwijderde hij de hoogten en de gewijde palen uit Juda.
7 In het derde jaar van zijn regering zond hij zijn oversten Ben-Chaïl, Obadja, Zekarja, Netanel en Michaja uit, om in de steden van Juda onderricht te geven;
8 bij hen waren de Levieten Semaja, Netanja, Zebadja, Asaël, Semiramot, Jonatan, Adonia, Tobia en Tob-Adonia, Levieten, benevens de priesters Elisama en Joram.
9 Zij gaven onderricht in Juda en hadden het wetboek des Heren bij zich; zij trokken al de steden van Juda rond en onderwezen het volk.
10 En de schrik des Heren lag op al de koninkrijken der landen rondom Juda, zodat zij met Josafat geen oorlog voerden.
11 Een deel der Filistijnen bracht geschenken aan Josafat en een schatting in zilver; zelfs de Arabieren brachten hem kleinvee: zevenduizend zevenhonderd rammen en zevenduizend zevenhonderd bokken.