11 En Churam, de koning van Tyrus, antwoordde in een schrijven dat hij aan Salomo zond: Omdat de Here zijn volk liefheeft, heeft Hij u tot koning over hen aangesteld.
12 Voorts zeide Churam: Geprezen zij de Here, de God van Israël, die de hemel en de aarde gemaakt heeft, daar Hij aan koning David een wijze zoon, begiftigd met verstand en inzicht, heeft gegeven, die een tempel voor de Here en een koninklijk paleis voor zichzelf bouwen zal.
13 Ik zend u dan een bekwaam man, begiftigd met inzicht, Churam-Abi,
14 zoon van een vrouw uit de dochters van Dan, wiens vader een Tyriër was; hij heeft verstand van de bewerking van goud, zilver, koper, ijzer, stenen, hout, roodpurper, blauwpurper, fijn linnen en karmozijn, van het vervaardigen van allerlei graveerwerk en van het ontwerpen van allerlei kunstwerk dat hem wordt opgedragen tezamen met uw vaklieden en die van mijn heer, uw vader David.
15 Laat dan mijn heer de tarwe en de gerst, de olie en de wijn, die hij heeft toegezegd, aan zijn knechten zenden.
16 Dan zullen wij bomen vellen van de Libanon, zoveel als gij nodig hebt, en ze u in vlotten over zee naar Jafo brengen; en gij kunt ze naar Jeruzalem vervoeren.
17 Toen telde Salomo al de mannelijke vreemdelingen, die in het land van Israël waren, na de telling die zijn vader David had gehouden, en er bleken er honderddrieënvijftigduizend zeshonderd te zijn.