15 Daarop sloegen zij de handen aan haar, en toen zij bij de ingang van de Paardenpoort van het koninklijk paleis gekomen was, bracht men haar daar ter dood.
16 Toen sloot Jojada een verbond tussen zich en het gehele volk en de koning, dat zij een volk des Heren zouden zijn.
17 Het gehele volk ging naar de tempel van Baäl, zij haalden die omver, verbrijzelden zijn altaren en zijn beelden, en doodden Mattan, de priester van Baäl, vóór de altaren.
18 Jojada droeg de gehele zorg voor het huis des Heren op aan de levitische priesters die David over het huis des Heren verdeeld had om de brandoffers des Heren te offeren, zoals voorgeschreven is in de wet van Mozes, met vreugde en met gezang, naar de regeling van David.
19 Voorts plaatste hij de poortwachters bij de poorten van het huis des Heren, opdat niemand, die in enig opzicht onrein was, zou binnenkomen.
20 Hij nam de oversten over honderd, de aanzienlijken, hen die over het volk heersten, en al het volk des lands, en hij bracht de koning uit het huis des Heren. Zij kwamen door de Bovenpoort in het koninklijk paleis, en lieten de koning op de koningstroon plaatsnemen.
21 Al het volk des lands verheugde zich en de stad bleef rustig, nadat zij Atalja met het zwaard ter dood hadden gebracht.