3 Uzzia dan was zestien jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde tweeënvijftig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jekolja; zij was uit Jeruzalem.
4 Hij deed wat recht is in de ogen des Heren, geheel zoals zijn vader Amasja gedaan had.
5 Hij zocht God, zolang Zekarja leefde, die hem onderrichtte in de vreze Gods; zolang hij de Here zocht, maakte God hem voorspoedig.
6 Hij trok uit en streed tegen de Filistijnen, slechtte de muren van Gat, Jabne en Asdod en bouwde versterkingen bij Asdod en in het gebied der Filistijnen.
7 God hielp hem tegen de Filistijnen, tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden, en tegen de Meünieten.
8 De Ammonieten brachten Uzzia schatting. En tot in Egypte verbreidde zich zijn roem, want hij klom tot een toppunt van macht.
9 Uzzia bouwde in Jeruzalem torens aan de Hoekpoort, aan de Dalpoort en aan de Punt, en hij versterkte die.