1 Jotam was vijfentwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jerusa; zij was de dochter van Sadok.
2 En hij deed wat recht is in de ogen des Heren, geheel zoals zijn vader Uzzia gedaan had, doch ging de tempel des Heren niet binnen. Maar het volk volhardde in zijn snode handelwijze.
3 Hij bouwde de Bovenpoort van het huis des Heren. Ook bouwde hij veel aan de muur van Ofel.
4 Hij bouwde versterkingen in het gebergte van Juda, en in de bossen bouwde hij burchten en torens.