2 maar hij wandelde in de wegen der koningen van Israël en maakte zelfs gegoten beelden voor de Baäls;
3 ja, hij ontstak offers in het dal Ben-Hinnom en verbrandde zijn zonen met vuur in overeenstemming met de gruwelen der volken, die de Here voor het aangezicht van de Israëlieten had verdreven.
4 Hij bracht offers en ontstak die op de hoogten, op de heuvels en onder elke groene boom.
5 Daarom gaf de Here, zijn God, hem over in de macht van de koning van Aram, zodat zij hem versloegen en veel gevangenen van hem wegvoerden en naar Damascus brachten. Ook werd hij in de macht van de koning van Israël overgegeven, die hem een zware nederlaag toebracht.
6 Pekach, de zoon van Remaljahu, doodde in Juda honderdtwintigduizend man op één dag, allen krijgslieden, – omdat zij de Here, de God hunner vaderen, hadden verlaten.
7 Zikri, een held van Efraïm, doodde Maäseja, de zoon des konings, Azrikam, de paleisoverste, en Elkana, de eerste na de koning.
8 Ook voerden de Israëlieten van hun broeders tweehonderdduizend vrouwen, zonen en dochters als gevangenen weg, en roofden tevens van hen een grote buit, die zij naar Samaria brachten.