14 Hierna bouwde hij een buitenmuur voor de stad Davids, ten westen van Gichon, in het dal en in de richting van de Vispoort, trok hem om Ofel heen en maakte hem zeer hoog. Ook stelde hij legeroversten aan in al de versterkte steden in Juda.
15 Hij verwijderde de vreemde goden en het stenen beeld uit het huis des Heren, benevens al de altaren die hij op de berg van het huis des Heren en in Jeruzalem gebouwd had, en wierp ze buiten de stad.
16 Voorts richtte hij het altaar des Heren weer op, offerde daarop vredeoffers en lofoffers, en beval Juda, de Here, de God van Israël, te dienen.
17 Toch bleef het volk nog offeren op de hoogten, maar alleen aan de Here, hun God.
18 Het overige van de geschiedenis van Manasse, zijn gebed tot zijn God en de woorden die de zieners tot hem gesproken hebben in de naam van de Here, de God van Israël, zie, dit staat in de geschiedenis der koningen van Israël.
19 Zijn gebed en hoe hem verhoring geschonken is, al zijn zonden, zijn ontrouw, de plaatsen waar hij offerhoogten gebouwd en de gewijde palen en beelden opgesteld heeft, vóórdat hij zich verootmoedigde, zie, dit is beschreven in de Woorden der zieners.
20 Manasse ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in zijn paleis; zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.