16 Voorts richtte hij het altaar des Heren weer op, offerde daarop vredeoffers en lofoffers, en beval Juda, de Here, de God van Israël, te dienen.
17 Toch bleef het volk nog offeren op de hoogten, maar alleen aan de Here, hun God.
18 Het overige van de geschiedenis van Manasse, zijn gebed tot zijn God en de woorden die de zieners tot hem gesproken hebben in de naam van de Here, de God van Israël, zie, dit staat in de geschiedenis der koningen van Israël.
19 Zijn gebed en hoe hem verhoring geschonken is, al zijn zonden, zijn ontrouw, de plaatsen waar hij offerhoogten gebouwd en de gewijde palen en beelden opgesteld heeft, vóórdat hij zich verootmoedigde, zie, dit is beschreven in de Woorden der zieners.
20 Manasse ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in zijn paleis; zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.
21 Amon was tweeëntwintig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaar te Jeruzalem.
22 Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren, evenals zijn vader Manasse gedaan had; Amon offerde aan al de beelden, die zijn vader Manasse gemaakt had, en diende ze.