20 Manasse ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in zijn paleis; zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.
21 Amon was tweeëntwintig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaar te Jeruzalem.
22 Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren, evenals zijn vader Manasse gedaan had; Amon offerde aan al de beelden, die zijn vader Manasse gemaakt had, en diende ze.
23 Maar hij verootmoedigde zich niet voor het aangezicht des Heren, zoals zijn vader Manasse zich verootmoedigd had, doch hij, Amon, maakte zijn schuld steeds groter.
24 En zijn dienaren smeedden een samenzwering tegen hem en doodden hem in zijn paleis.
25 Maar het volk des lands sloeg allen dood, die tegen koning Amon samengezworen hadden. En het volk des lands maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats.