1 Daarop vierde Josia in Jeruzalem de Here het Pascha. Men slachtte het Pascha op de veertiende der eerste maand.
2 Hij wees de priesters hun taak aan en wekte hen op tot de dienst van het huis des Heren.
3 Ook zeide hij tot de Levieten, die aan geheel Israël onderwijs gaven en de Here heilig waren: Zet de heilige ark in de tempel die Salomo, de zoon van David, de koning van Israël, gebouwd heeft. Gij behoeft die niet meer op de schouder te dragen. Dient thans de Here, uw God, en zijn volk Israël;
4 maakt u gereed naar uw families, overeenkomstig uw afdelingen, volgens het voorschrift van David, de koning van Israël, en volgens het voorschrift van zijn zoon Salomo.