1 Zodra Salomo zijn gebed geëindigd had, daalde vuur uit de hemel neer en verteerde het brandoffer en de slachtoffers; en de heerlijkheid des Heren vervulde het huis.
2 De priesters konden het huis des Heren niet binnengaan, want de heerlijkheid des Heren had het huis des Heren vervuld.
3 Toen alle Israëlieten het vuur en de heerlijkheid des Heren op het huis zagen neerdalen, knielden zij met het aangezicht ter aarde op het plaveisel, bogen zich neer en prezen de Here: Want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.
4 De koning en het gehele volk offerden slachtoffers voor het aangezicht des Heren.
5 Koning Salomo offerde een slachtoffer van tweeëntwintigduizend runderen en honderdentwintigduizend stuks kleinvee. Aldus hebben de koning en het gehele volk het huis Gods ingewijd.