6 De priesters stonden op hun posten; eveneens de Levieten met de muziekinstrumenten des Heren, die koning David vervaardigd had om de Here, wanneer David door hun dienst het loflied deed horen, aldus te prijzen: Want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Tegenover hen bliezen de priesters op de trompet, en geheel Israël stond.
7 Salomo heiligde het midden van de voorhof, vóór het huis des Heren, want daar bereidde hij de brandoffers en de vetstukken van de vredeoffers, omdat het koperen altaar dat Salomo gemaakt had, het brandoffer, het spijsoffer en de vetstukken niet kon bevatten.
8 Toen vierde Salomo gedurende zeven dagen het feest en geheel Israël met hem, een zeer grote gemeente, van de weg naar Hamat af tot aan de Beek van Egypte.
9 En op de achtste dag hielden zij een feestelijke vergadering, want de inwijding van het altaar hadden zij zeven dagen lang gevierd; het feest duurde zeven dagen.
10 Op de drieëntwintigste dag van de zevende maand liet hij het volk naar hun tenten gaan, verheugd en welgemoed wegens het goede dat de Here aan David, aan Salomo en aan zijn volk Israël gedaan had.
11 Toen Salomo het huis des Heren en het huis des konings voltooid had, en alles wat Salomo in de zin gekomen was, in het huis des Heren en in zijn eigen huis te maken, voorspoedig tot stand gebracht had,
12 verscheen de Here aan Salomo des nachts en zeide tot hem: Ik heb uw gebed gehoord en deze plaats voor Mij tot een huis der offeranden verkoren.