11 De koning maakte van het algummimhout trappen voor het huis des Heren en voor het huis des konings, ook citers en harpen voor de zangers. Nimmer tevoren was zo iets in het land van Juda gezien.
12 Koning Salomo gaf aan de koningin van Seba al wat zij begeerde en vroeg, meer dan zij de koning gebracht had. Daarop keerde zij met haar dienaren terug naar haar land.
13 Het gewicht van het goud dat in één jaar voor Salomo binnenkwam, bedroeg zeshonderd zesenzestig talenten goud,
14 behalve wat de handelaars en de kooplieden brachten; ook brachten alle koningen van Arabië en de stadhouders des lands goud en zilver tot Salomo.
15 Tweehonderd grote schilden maakte koning Salomo van geslagen goud, zeshonderd eenheden geslagen goud gebruikte hij voor één groot schild;
16 eveneens driehonderd kleine schilden van geslagen goud, driehonderd eenheden goud gebruikte hij voor één klein schild. De koning plaatste ze in het huis: Woud van de Libanon.
17 Voorts maakte de koning een grote ivoren troon, die hij overtrok met gelouterd goud.