14 behalve wat de handelaars en de kooplieden brachten; ook brachten alle koningen van Arabië en de stadhouders des lands goud en zilver tot Salomo.
15 Tweehonderd grote schilden maakte koning Salomo van geslagen goud, zeshonderd eenheden geslagen goud gebruikte hij voor één groot schild;
16 eveneens driehonderd kleine schilden van geslagen goud, driehonderd eenheden goud gebruikte hij voor één klein schild. De koning plaatste ze in het huis: Woud van de Libanon.
17 Voorts maakte de koning een grote ivoren troon, die hij overtrok met gelouterd goud.
18 De troon had zes treden, een gouden voetbank, die aan de troon bevestigd was, en aan weerszijden van de zitplaats leuningen; twee leeuwen stonden naast de leuningen
19 en twaalf leeuwen stonden aan weerszijden op de zes treden; nooit was zo iets voor enig koninkrijk gemaakt.
20 Al het drinkgerei van koning Salomo was van goud, al het gerei van het huis: Woud van de Libanon, was van gedegen goud; zilver werd in de dagen van Salomo niet van waarde geacht.