22 Koning Salomo overtrof alle koningen der aarde in rijkdom en wijsheid.
23 Alle koningen der aarde verlangden Salomo te zien om de wijsheid te horen, die God in zijn hart gelegd had.
24 Ieder van hen bracht zijn geschenk: zilveren en gouden voorwerpen, klederen, wapenen, specerijen, paarden en muildieren, jaar op jaar.
25 Voorts had Salomo vierduizend stallingen voor de paarden en de wagens, en twaalfduizend ruiters; hij legde ze in de wagensteden en bij de koning te Jeruzalem.
26 Hij heerste over al de koningen, van de Rivier af tot aan het land der Filistijnen en de grens van Egypte.
27 De koning maakte het zilver in Jeruzalem overvloedig als stenen, en de ceders als moerbeivijgen die in menigte in de Laagte groeien.
28 Men leverde Salomo paarden uit Misraïm en uit alle landen.