3 zijn tweede was Kileab, van Abigaïl, de vrouw van de Karmeliet Nabal; de derde was Absalom, de zoon van Maäka, de dochter van Talmai, de koning van Gesur;
4 de vierde Adonia, de zoon van Chaggit; de vijfde Sefatja, de zoon van Abital;
5 en de zesde Jitream, van Egla, de vrouw van David. Deze werden David te Hebron geboren.
6 Gedurende de strijd tussen het huis van Saul en het huis van David, kreeg Abner steeds meer invloed in het huis van Saul.
7 Saul nu had een bijvrouw gehad, die Rispa heette; zij was de dochter van Ajja. (Isboset) zeide tot Abner: Waarom zijt gij gekomen tot de bijvrouw van mijn vader?
8 Toen werd Abner zeer toornig over de woorden van Isboset en zeide: Ben ik een hondskop, die het met Juda houdt? Ik ben nog steeds trouw aan het huis van uw vader Saul, aan zijn broeders en aan zijn vrienden, en ik heb u niet in Davids handen laten vallen, en thans verwijt gij mij een misstap met een vrouw?
9 Zo moge God Abner doen, ja nog erger: wat de Here aan David gezworen heeft, zal ik voor hem bewerken: