5 daagt hen niet uit, want Ik zal u van hun land zelfs geen voetbreed geven, omdat Ik het gebergte Seïr aan Esau tot een bezitting gegeven heb.
6 Voedsel om te eten zult gij van hen voor geld kopen; ook water om te drinken zult gij van hen voor geld kopen.
7 Want de Here, uw God, heeft u gezegend in al het werk uwer handen; Hij heeft uw tocht door deze grote woestijn gekend; deze veertig jaar was de Here, uw God, met u, gij hebt aan niets gebrek gehad.
8 Daarom trokken wij verder, weg van onze broeders, de zonen van Esau, die in Seïr wonen, weg van de vlakte, van Elat en Esjon-Geber. Daarna wendden wij ons en gingen in de richting van de woestijn van Moab.
9 Toen zeide de Here tot mij: benauw Moab niet, en daag het niet uit ten strijde, want Ik zal u van zijn land niets in bezit geven, omdat Ik Ar aan de zonen van Lot tot een bezitting gegeven heb.
10 – De Emieten hadden eertijds daarin gewoond, een groot en talrijk volk, lang als de Enakieten;
11 ook dezen werden voor Refaïeten gehouden, evenals de Enakieten, maar de Moabieten noemen hen Emieten.