4 Dan zal de priester de mand van u aannemen en die voor het altaar van de Here, uw God, zetten.
5 Daarna zult gij voor het aangezicht van de Here, uw God, betuigen: Een zwervende Arameeër was mijn vader; hij trok met weinige mannen naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling, maar werd er tot een groot, machtig en talrijk volk.
6 Toen de Egyptenaren ons mishandelden en verdrukten en ons harde slavenarbeid oplegden,
7 riepen wij tot de Here, de God van onze vaderen, en de Here hoorde onze stem en zag onze ellende, moeite en verdrukking.
8 Toen leidde ons de Here uit Egypte met een sterke hand, een uitgestrekte arm en grote verschrikking, door tekenen en wonderen;
9 Hij bracht ons naar deze plaats en gaf ons dit land, een land, vloeiende van melk en honig.
10 En nu, zie, ik breng de eerstelingen van de vrucht van het land, dat Gij, Here mij gegeven hebt.Gij zult ze neerzetten voor het aangezicht van de Here, uw God; gij zult u voor het aangezicht van de Here, uw God, neerbuigen,