1 Ik ben een narcis van Saron,een lelie der dalen.
2 – Als een lelie tussen de distelenzo is mijn liefste onder de jonge meisjes.
3 – Als een appelboom onder de bomen des wouds,zo is mijn geliefde onder de jonge mannen.In zijn schaduw begeer ik te zittenen zoet is zijn vrucht voor mijn verhemelte.
4 Hij heeft mij gebracht naar het wijnhuisen zijn banier over mij was de liefde.
5 Sterkt mij met rozijnenkoeken,verkwikt mij met appels,want ik bezwijm van liefde.
6 Zijn linkerarm is onder mijn hoofden zijn rechterarm omvangt mij!
7 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem,bij de gazellen of bij de hinden des velds:wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet,vóórdat het haar behaagt.