4 Hij heeft mij gebracht naar het wijnhuisen zijn banier over mij was de liefde.
5 Sterkt mij met rozijnenkoeken,verkwikt mij met appels,want ik bezwijm van liefde.
6 Zijn linkerarm is onder mijn hoofden zijn rechterarm omvangt mij!
7 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem,bij de gazellen of bij de hinden des velds:wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet,vóórdat het haar behaagt.
8 Hoor – mijn geliefde!Zie, daar komt hij,springend over de bergen,huppelend over de heuvelen.
9 Mijn geliefde is als een gazelof het jong van een hert.Zie, hij staat achter onze muur,kijkend door de vensters, spiedend door de traliën.
10 Mijn geliefde gaat tot mij spreken:Sta toch op, mijn liefste,mijn schone, en kom.