1 Och, waart gij als mijn broeder,aan de borst van mijn moeder gezoogd!Vond ik u dan buiten, ik kuste uen niemand zou mij daarom laken.
2 Ik zou u leiden, ik zou u brengennaar het huis van mijn moeder, die mij opvoedt;van geurige wijn zou ik u te drinken geven,van de jonge wijn mijner granaatappelen.
3 Zijn linkerarm is onder mijn hoofden zijn rechterarm omvangt mij.
4 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem,waarom wilt gij de liefde opwekken en prikkelen,vóórdat het haar behaagt?
5 Wie trekt daar op uit de woestijn,leunend op haar geliefde?– Onder de appelboom wekte ik u,daar ontving u uw moeder,daar ontving zij, die u baarde.