8 – Wij hebben een jonge zuster,die nog geen borsten heeft.Wat zullen wij met onze zuster doenten dage, dat iemand naar haar dingt?
9 Als zij een muur is,dan bouwen wij daarop een zilveren tinne;maar als zij een deur is,dan sluiten wij haar af met cederen planken.
10 – Ik was een muuren mijn borsten waren als torens.Toen werd ik in zijn ogenals een, die overgave aanbiedt.
11 Salomo bezat een wijngaardte Baäl-Hamon.Hij gaf die wijngaard aan bewakers,ieder geeft voor de vrucht daarvanduizend zilverlingen.
12 Mijn wijngaard, de mijne, ligt vóór mij;de duizend laat ik aan u, Salomo,en tweehonderd aan de bewakers van zijn vrucht.
13 – Gij bewoonster der hoven,naar uw stem luisteren de makkers,laat ze mij horen.
14 – Haast u, mijn geliefde, en doe als de gazelof als het hertejong op bergen vol balsemkruid.