1 Met leugen heeft Efraïm Mij omringd, met bedrog het huis Israëls – terwijl Juda zich voortdurend bandeloos gedraagt tegenover God en tegenover de Hoogheilige, die getrouw is.
2 Efraïm weidt wind, en jaagt de gehele dag de oostenwind na, het vermeerdert leugen en verwoesting. Zij sluiten een verbond met Assur, en er wordt olie naar Egypte gebracht.
3 De Here heeft een rechtsgeding met Juda; Hij gaat Jakob straffen voor zijn wandel, naar zijn daden zal Hij hem vergelden.
4 In de moederschoot bedroog hij zijn broeder, en in zijn mannelijke kracht streed hij met God.
5 Hij streed tegen een engel en overwon. Hij weende en smeekte Hem om genade. Te Betel vond hij Hem, en daar sprak Hij met ons,
6 namelijk de Here, de God der heerscharen, wiens naam Here is.
7 Gij dan, keer tot uw God terug, bewaar liefde en recht en wacht bestendig op uw God.