5 Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben, want mijn toorn keert zich van hen af.
6 Ik zal zijn als de dauw voor Israël, hij zal bloeien als een lelie, en zijn wortelen uitstrekken als de Libanon.
7 Zijn loten zullen uitlopen; zijn pracht zal zijn als die van een olijfboom en zijn geur als die van de Libanon.
8 Zij die in zijn schaduw wonen, zullen weer koren verbouwen. Ja, zij zullen bloeien als een wijnstok, beroemd als de wijn van de Libanon.
9 Efraïm, wat heb Ik nog met de afgoden te doen? – Ik verhoor hem en zie hem aan. – Ik ben als een altijdgroene cypres, aan Mij is uw vrucht te danken.
10 Wie wijs is, geve op deze dingen acht; wie verstandig is, erkenne ze. Want de wegen des Heren zijn recht: rechtvaardigen wandelen daarop, maar overtreders struikelen er.