2 Vloeken, liegen, moorden, stelen en echtbreken! Men pleegt geweld, bloedbad volgt op bloedbad.
3 Daarom treurt het land, en al wat erin woont verkwijnt, zowel het gedierte des velds als het gevogelte des hemels; ja, zelfs de vissen der zee komen om.
4 Laat maar niemand een aanklacht inbrengen en laat maar niemand een terechtwijzing uiten, aangezien mijn aanklacht u geldt, o priester!
5 Gij zult struikelen bij dag, en met u zal ook de profeet struikelen bij nacht, en verdelgen zal Ik uw moeder.
6 Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis. Omdat gij de kennis verworpen hebt, verwerp Ik u, dat gij geen priester meer voor Mij zult zijn; daar gij de wet van uw God vergeten hebt, zal ook Ik uw zonen vergeten.
7 Hoe talrijker zij werden, des te meer zondigden zij tegen Mij. Hun eer zal Ik in schande verkeren.
8 Van de zonde van mijn volk eten zij, en op zijn ongerechtigheid zetten zij hun zinnen.