6 Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis. Omdat gij de kennis verworpen hebt, verwerp Ik u, dat gij geen priester meer voor Mij zult zijn; daar gij de wet van uw God vergeten hebt, zal ook Ik uw zonen vergeten.
7 Hoe talrijker zij werden, des te meer zondigden zij tegen Mij. Hun eer zal Ik in schande verkeren.
8 Van de zonde van mijn volk eten zij, en op zijn ongerechtigheid zetten zij hun zinnen.
9 En het wordt: zo priester zo volk. Daarom zal Ik zijn wandel aan hem bezoeken en zijn handel hem vergelden.
10 Dan zullen zij eten, maar niet verzadigd worden; zij zullen ontucht bedrijven, maar niet talrijk worden; want zij hebben nagelaten de Here te vereren.
11 Ontucht, wijn en most nemen het verstand weg.
12 Mijn volk raadpleegt zijn hout, en zijn staf moet het voorlichten. Want een geest van ontucht doet hen dwalen, zodat zij zich in ontucht aan hun God onttrekken.